Vertaalperikels
Vertaalperikel nr 4:
De schriftuur van het schrijverke
11 januari 2021
Van Paul Claes, literaire Mohikaan, kwam kort voor nieuwjaarsdag per mail het volgende vertaalperikel binnen:
Grün wie nie ein Jahr war kommt ein
Jahr.
Paul Celan
Groen als nooit een jaar was komt een jaar.
Paul Claes
Ik
hield zijn nieuwjaarswens in eerste instantie voor een vrijwel
compatibele interlineaire vertaling en mailde achteloos terug dat ik
er net zo over dacht. In tweede instantie viel het kwartje en
besefte ik dat dit geen vertaald citaat was, maar een vierregelig
gedicht waarin de hiërarchie van auteur en vertaler (en Paul Claes
is allebei) aan de orde gesteld wordt. De beroemde dichter Paul
Celan (1920-1970) en zijn herschrijver vormen elkaars perfecte
spiegelbeeld, -lan rijmt op -aes. Het lijkt een beetje pronken met
andermans veren, maar vertalers zijn als herschrijvers nu eenmaal
per definitie op andermans veren aangewezen. Daarbij bevorderen ze
het ruiproces.
Ten bewijze daarvan stuurde Paul Claes me vervolgens een drietal
herschrijvingen van Guido Gezelles bekende gedicht Het
schrijverke, een ode aan de gyrinus natans, ook bekend
als draaikever of slootschrijvertje, inmiddels vermoedelijk een
bedreigde diersoort:
O krinklende winklende waterding,
met ’t zwarte kabotseken aan [...]
O kringelndes winkelndes Wasserding,
mit schwarzem Kapuzchen versehn [...]
Schrijverkes hebben geen last van coronaperikelen en kunnen anders
dan wij nog altijd onbezwaard winkelen. Wat Paul Claes bezwaarde was
de vraag of onze oosterburen dat gewinkel wel correct zouden
opvatten als ‘zich in hoeken voortbewegen’. Ik kon hem
geruststellen: Grimms woordenboek geeft aan dat het onder
meubelmakers en metselaars een bekende vakterm is, meer in het
algemeen van toepassing op het maken van winkelförmige
Bildungen. In de regel gaat het daarbij om rechte hoeken
(vandaar onze winkelhaak), maar die regel lappen de schrijverkes aan
hun laarskes omdat ze, zoals Gezelle terecht constateert, niet
alleen winklen maar ook krinklen. Voor alle
zekerheid sla ik er Brehms Tierleben op na, een dierbaar
erfstuk, stukgelezen in mijn jeugd en later door mijn zuster
liefdevol opnieuw ingebonden.
Brehm
beschrijft het gekrinkel al even beeldend als Gezelle:
‘ieder diertje schiet heen en weer, een beschrijft een grooten
kring, een tweede volgt, een derde voltooit den boog in
tegengestelde richting, een vierde tekent spiraalvormige of andere
kromlijnige figuren.’
Kortom, veel gekrinkel en amper gewinkel, guirlandeschrift en
geen blokletters. Voor hoekige bewegingen moeten we niet bij het
slootschrijvertje aankloppen, maar bij de dunpotige waterlwantsen,
door Brehm getypeerd als 'een vrolijk gezelschap van vlugge
schaatsenrijders op een spiegelgladde ijsbaan'. Die verdienen een
eigen gedicht. De slootschrijvertjes echter zijn minder rechtlijnig
en hun voorliefde voor ronde bewegingen komt ze goed van pas komt
bij het schrijven van de letter o. Wat ons rechtstreeks naar de
verrassende slotregel van het gedicht brengt. Voor wie alleen nog
het begin paraat heeft, nog maar even ter opfrissing: het winklende
waterding wordt door Gezelle hardnekkig bestookt met de vraag wat
het in godsnaam(!) op het spiegelgladde wateroppervlak aan het
schrijven is. Zou het over kruidjes, visjes, keitjes, blaadjes gaan?
vraagt de dommige dichter zich af, of misschien over het ‘kwietlende
klachtgepiep’ van vogeltjes, over de blauwe hemel of gewoon over het
schrijvertje zelf? Je weet het gewoonweg niet. Nou, dan ben je wel
heel bot, roept een van de schrijvertjes en geeft namens zijn
kornuiten het verlossende antwoord:
Wij schrijven en kunt gij die lesse toch
niet lezen, en zijt gij zoo bot?
Wij schrijven, herschrijven en schrijven nóg,
den heiligen Name van God!
Gezelle was een natuurliefhebber die zijn plastische beschrijvingen van wat er bloeit en roeit in sloot en plas uiteindelijk altijd herleidde tot de Intelligente Designer van al dat moois. Maar de Duitse herschepping van deze pointe is niet eenvoudig. Het schrijvertje laat bot rijmen op God en biedt daarmee de herschrijver erg weinig speelruimte. Voor de specifieke Nederlands botheid heeft het Duits sowieso al geen goed woord, laat staan een dat eindigt op -ot(t). Maar Paul verzon een list:
Wir schreiben, und kannst du die Lehre
doch
nicht lesen, und bist nur ein Klotz?
Wir schreiben und schreiben und schreiben noch
den Namen des heiligen Gotts!
Ingenieus gevonden, die Duitse Klotz, letterlijk een
houtblok maar overdrachtelijk ook een ‘wenig umgänglicher Mensch’.
En het rijmt inderdaad op Gotts, al is het effect nogal
hilarisch, vooral omdat de Duitse lezer maar drie reguliere
rijmwoorden op Klotz kon verwachten te weten Rotz, Kotz of Fotz’,
respectievelijk snot, kots of kut, en het is
duidelijk dat god in dat rijtje weinig te zoeken heeft. Een beetje
Duitser, hoe klotzig hij ook moge zijn, zal als tweede naamval van
Gott altijd GottES zeggen en een beetje schrijverke hoort daar
rekening mee te houden.
Ik mailde mijn ongemak naar Paul Claes (hij had om strenge kritiek
gevraagd) en kreeg als antwoord dat hij mij per ongeluk een oude
versie had gestuurd (die smoes gebruik ik zelf ook altijd). Hij
stuurde meteen de verbetering: niet Gotts maar Herrgotts
was nu de bedoeling. Dat woord bestaat in het Duits inderdaad,
vooral als krachtige vloek, ik hoor het mijn Zwitserse schoonvader
nóg zeggen ‘in HERRRRgotts Namen!’ Maar de finale van het gedicht
wordt er niet krachtiger door: de klemtoon gooit roet in het eten,
die ligt op HERR en -gotts komt er als aanhangsel wat slapjes
achteraan; de knaller, die het schrijverke voor de laatst bewaard
had, verpruttelt…
Om te laten zien dat ik ook niet van de straat
ben was ik zo roekeloos mijn bevindingen vergezeld te doen gaan van
Gezelles gedicht Imago Mortis, dat ik in 2019 in opdracht
van het Institur für Niederlandistik aan de universiteit van
Keulen in het Duits vertaalde ter ere van haar 100-jarig bestaan.
Paul liet zich de kans niet ontgaan mij op een interpretatiefout in
de tweede strofe te wijzen. Die luidt as volgt:
Het leven van den mensch is als
het leven van de zon,
die op- en af- en ommegaat
en wandelt, alle dagen,
den weg, die haar gewezen is;
en uit de zelfste bron,
zoo putten wij, getween, de kracht
om ’t leventjen te dragen.
So wie des Menschen Leben scheint
die liebe Sonne mir,
die auf und ab die Runden dreht
und wandert alle Tage
in ihrer vorgeführten Bahn,
und also schöpfen wir,
geliebter Freund, zu zweit
die Kraft,
das Tagwerk zu ertragen.
In deze ode aan de zon zegt de dichter het (priester)leventje ‘getween’/ ‘zu Zweit’ wel te kunnen rooien. Hoezo getweeën? Priesters zijn doorgaans heel eenzame figuren, lees het maar na in mijn lievelingsboek Meneer Janeu, het door de kritiek hardnekkig verzwegen meesterwerk van Georges Bernanos. In mijn onschuld had ik gedacht dat Gezelle dit eenzame lot bespaard zou zijn gebleven, dat er een vriend in zijn leven was zodat ze het in duplo wel aankonden. Maar de werkelijkheid was anders. Gezelle – wist Paul uit wel geïnformeerde bron – hád in die tijd geen enkele vriend en naar ik aanneem ook geen lijfelijk intieme vriendin. Ik bromde nog even dat je zoiets bij priesters, zeker als ze al honderdtwintig jaar dood zijn, nooit met zekerheid kunt zeggen, maar moest bij herlezing mijn ongelijk bekennen. We zijn betrokken, maar niet onfeilbaar. Geen goede vriend dus, maar wel een geliefde vriendIN, DIE Sonne. Samen met haar duikt hij de duisternis in, in de hoop daar te goeder ure weer uit te zullen herrijzen. Veranderen in ‘geliebte Freundin’ dus? Anders dan bij speld en vlinder (zie mijn vorige blog) verkies ik voor deze keer de geslachtsneutrale oplossing, met HET Licht kun je alle kanten op:
und also schöpfen
wir,
mein Himmelslicht, zu zweit die Kraft,
das Tagwerk zu ertragen
Paul Claes, bij deze, ik had je per ongeluk een oude versie gestuurd.
Vertaalperikel 3:
Vertaling van een speldenprik
30 december 2020
Het is alweer ruim een jaar geleden dat de dichter Tom van Deel
overleed. Ik leerde hem kennen tijdens een symposion ‘Reizende
Nachbarn’ in Loccum in 1992. Hij hield er een boeiende lezing over
‘beeldgedichten’ waarin hij onder andere zijn gedicht Fabel
besprak. Het is gebaseerd op een mysterieuze litho van Jeroen
Henneman:
In een heuvelachtig landschap staat een vlinder oog in oog met een speld. Een gevaarlijke ontmoeting die weinig goeds belooft. In Toms Fabel blijkt dat er sprake is van een ontluikende, maar helaas onmogelijke liefdesrelatie tussen die twee personages en de afloop laat zich raden.
Fabel
Vlinder ziet een speld staan
vindt hem mooi want
streng
niet doelloos doch standvastig.
Zij wil hem
aan zich binden
dit eenzaam puntig wezen
en zegt met zoete aandrang
doe ik mijn vleugels dicht
bekijk mij dan van voren
ben ik een speld op poten.
Bang om zich te bezeren
aan zoiets kleurig breekbaars
met ogen fijn dooraderd
volhardt de speld in staren
blijft stijf gesloten staan
als ik hier niet vandaan raak
grijpt het ons beiden aan.
Fabel
Falter sieht eine Nadel stehn
findet sie schön weil
streng
nicht ziellos sondern standfest.
Er will sie an sich binden
dies einsam spitze Wesen
und sagt mit süßem Drängen
wenn ich die Flügel schließe
du mich von vorn beguckst
bin ich eine Nadel auf Beinen.
Aus Angst sich zu verletzen
an dem so Bunten, Zarten
mit Augen fein geädert
verharrt die Nadel starrend
bleibt fest geschlossen stehn
wenn ich hier nicht verschwinde
greift es uns beide an.
Van Deel die zijn lezing in het Duits had laten vertalen had zich
in zijn voordracht gehaast eraan toe te voegen dat het gedicht in
het Duits (en overigens ook in het Frans) onvertaalbaar was, wat
Waltraud Hüsmert er niet van had weerhouden het desondanks te doen.
Met ingrijpende gevolgen voor de prille relatie tussen vlinder en de
speld. Vandaar hierboven het bestraffende rood.
Wat was precies het probleem?
De speld in deze fabel is in het Nederlands een HIJ en de vlinder
een ZIJ. In de Duitse vertaling is die rolverdeling helaas
omgekeerd. Het mannetje krijgt het weer eens voor het zeggen. Wat
niet helemaal de schuld van de vertaalster is: de speld is in
Duitsland vrouwelijk (DIE Nadel) en vlinders zijn er over het
algemeen mannelijk (DER Falter, DER Schmetterling). Daardoor werd
tot spijt van alle Freudianen de seksueel toch overduidelijke
symboliek van de ‘standvastige’ speld verstoord en het gedicht in de
meest letterlijke zin van zijn scherpe pointe beroofd. De
vertaalster had zich laten ringeloren door de grammatica en het
gedicht daarmee een slechte dienst bewezen. En het is heel onbeleefd
de Duitse pronomina daarvan de schuld te geven.
Aan de bovenstaande vertaling moest dus het een en ander veranderd
worden om de oorspronkelijke verdeling der seksen weer te
herstellen. Bij de vlinder is het nog wel mogelijk er een
SchmetterlingIN van te maken, maar hoe vermannelijk je in hemelsnaam
een Nadel? Ik dacht er een jaar over na (de schildpadmethode) en
stuurde toen de oplossing naar de verheugde dichter:
Fabel
Falterfrau sieht Nadelmann
findet ihn schön weil
streng
nicht ziellos sondern standfest.
Sie
will ihn an sich binden
findet ihn
...................enz.
Geen speld tussen te krijgen, transgenderdysforie opgelost. En zo
werd het tussen vlinder en speld toch nog koek en ei. In een
tekening voor een bibliofiele uitgave heeft Jeroen Henneman op
briljante wijze laten zien hoe die operatie is verlopen.
Vertaalperikel 2:
De Schildpad-methode
18 december 2020
In mijn vorige blog bespraken we de vertaalmethode-haas ofwel het
uitbesteden van een poëtische tekst die onverwacht het proza
ontregelt. Een vertaalster die bijzonder gebaat was bij die methode
is Corry Rasink. Zij vertaalde de roman El viajero del Siglo
van de Argentijnse schrijver Andrés Neuman, Nederlandse titel De
Eeuwreiziger, een pil van 600 pagina's. Het verhaal speelt
rond 1820 maar is ook voor hedendaagse vertalers interessant, vooral
omdat de twee belangrijkste personages zelf poëzievertalers zijn, ze
heten Hans en Sophie en ze hebben de gewoonte om alvorens
hartstochtelijk de liefde te bedrijven eerst een gedicht te
vertalen. Een aantrekkelijke methode die bij mijn weten maar zelden
toegepast wordt. Ik ken wel een aantal duo-vertalers, maar de meeste
koppels zoals Henkes & Bindervoet of Damsma & Miedema hebben
voor zover mij bekend onderling slechts een platonische relatie.
Aangezien het in deze onhistorische roman nogal ruig toegaat waren
er er niet minder dan 20 poëzievertalers nodig om de hazensprongen
van Hans en Sophie bij te benen. In de verantwoording vinden we de
namen van Hans Boland, Ike Cialona, Erik Coenen, Wiebe Hogendoorn,
Jan Kuijper, Harrie Lemmens, Barber van der Pol & Maarten
Steenmeijer, Dolf Verspoor en Peter Verstegen. Zelf vertaalde ik
voor dit boek gedichten van Bettina en Achim von Arnhim, van Sor
Inez de la Cruz, Heinrich Heine, Victor Hugo, Sophie Mereau, Gerard
de Nerval, Théophile de Viau en de jong gestorven en onderschatte
Wilhem Müller, dichter van een liederencyclus die die als
Winterreise dankzij zijn al even jong gestorven tijdgenoot
Franz Schubert onvergetelijk in het gehoor ligt. Omdat er in De
eeuwreiziger een prominente rol is weggelegd voor een
orgeldraaier, koos de schrijver als motto voor zijn roman het
laatste couplet van ‘Der Leiermann’ het navrante slotlied van de
cyclus. De vertaling was abusievelijk zowel aan mij als aan Peter
Verstegen uitbesteed, die er het volgende van bakte:
Wunderliche Alter,
Willst du mit mir gehn?
Willst zu meinen Liedern
Deine Leier drehn?
Wonderlijke oude man,
wil je me begeleiden,
wil je met je orgel dan,
mijn lied straks verspreiden?
Huh, 'verspreiden'? 'Straks' nog wel? Alsof er voor de man die daar
op het ijs staat te vernikkelen nog veel 'straks' is weggelegd! Had
die eenzame zanger aan het eind van zijn barre levensreis niet in de
smiezen dat zo'n oude orgeldraaier als multiplicator van zijn
liederen totaal ongeschikt is? Staat er niet in de derde strofe:
‘Keiner mag ihn hören,/ Keiner sieht ihn an’? Dat het lied dankzij
Schubert niettemin postuum vleugels heeft gekregen kon hij uiteraard
niet weten.
In een poging de bovengenoemde vertaling te verbeteren, greep ik
naar de slinger van mijn vertaalorgeltje en draaide er
achtereenvolgens de volgende varianten uit:
blijf je aan mijn zijde?
Wil je deze winterzang
op je lier begeleiden?
Wonderlijke oude man,
gaan we met ons beiden?
wil je met je draailier dan
mijn lied begeleiden?
Wonderlijke oude man,
Ach, hoe eenzaam sta je!
Wil je bij mijn liederen
niet je orgel draaien?
Wonderlijke oude man,
gaan we zij aan zij
draai jij straks je draailier
bij dit lied van mij?
Wonderlijke oude man,
staan we elkaar bij?
Wil je orgeldraaien
bij dit lied van mij?
Wonderlijke oude man,
blijf je aan mijn zijde?
Wil je met je orgelklank
mijn lied begeleiden?
enzovoort…
Omdat ik er zelf draaierig van werd leverde ik alle oude mannen in bij de persklaarmaker met de mededeling dat zij er maar eentje moest uitkiezen. Nu ik die regels tien jaar na dato herlees (de Schildpad-methode), besef ik waarom alle bovenstaande versies niet deugen: de eerste regel is te lang en op Schuberts noten niet meer zingbaar. En dat treurige melodietje krijg je nu eenmaal nooit meer uit je hoofd. Pas nu besef ik hoe geniaal Schubert hier als componist te werk is gegaan: in alle coupletten bepaalt de monotone draailier het versritme, maar pas in de allerlaatste strofe zijn de noten gepuncteerd, waardoor het lied het karakter van een met omfloerste trom begeleide begrafenismars krijgt:
Póm - pompómpom - Póm! -Póm!
En dus moet de wonderlijke oude man veranderen in een tweelettergrepige 'grijsaard' (Póm-Póm). Mocht er ooit een herdruk komen zal ik het motto aanpassen. En intussen ook nog maar eens over de drie aansluitende regels nadenken.
Over het al dan niet te vertalen van motto’s een volgende keer meer.
Vertaalperikel 1: De Haas-methode
of oma Asschers verstoorde strandidylle.
15 december 2020
Maarten
Asschers oma komt voor in zijn lezenswaardige roman Een huis in
Engeland. Roman van een kleinzoon. Het wordt op dit moment
(niet door mij) in het Duits vertaald. Hij beschrijft zowel zijn
idyllische vakanties bij zijn naar Londen geëmigreerde grootouders
als hun nare oorlogsgeschiedenis in Nederland alsook de nasleep
daarvan. Aldus zijn eigen samenvatting, maar het boek is veel
spannender. Er staat een vormvast gedicht in van zijn oma. De Duitse
vertaalster kreeg er van de auteur ter ontmoediging een complete
bijsluiter met instructieaanwijzingen bij alsof het een te monteren
keukenblok van IKEA betrof. Ik citeer:
‘Het gedicht bestaat eigenlijk uit acht terzinen (strofen van drie
regels) […] Die terzinen rijmen per paar, aldus met een kleurtje
aangegeven […] Verder is er geen rijm aan de orde, maar wat wel
van doorslaggevend belang is, is het metrum. Elk van de strofen is
in feite één doorlopende versregel, eindigend op een vrouwelijk
(slepend) rijm, dat wil zeggen met een onbeklemtoonde lettergreep.
Schematisch voorgesteld ziet dat er zo uit:
--- ^ --- --- ^
--- [---] ^ --- --- ^
--- [---] ^ --- --- ^ --- --- ^ ---
De lettergrepen tussen vierkante haken, daar kun je goed mee
smokkelen, dat doet mijn grootmoeder ook. […] Als je deze
structuur zou kunnen bewaren, met vier paar rijmwoorden, zou je
het gedicht volgens mij alle eer bewijzen. Per terzine kun je in
de eerste twee regels helemaal doen wat je wilt, als je met het
oog op het metrum maar zorgt dat die eerste twee regels op een
beklemtoonde lettergreep eindigen. Rijmen hoeven die eerste twee
regels niet.’
Als je er maar voor zorgt! Veel noten op de te zingen zang, zo
te zien, ondanks de royale smokkelclausule. Hier het gedicht:
Ik wilde niets zien
dan de helblauwe lucht,
dan de glooiende lijn van de duinen.
Ik wilde niets zien
dan het glinst’rende zand,
dan de wazige wolken kruinen.
Ik wilde niets zien
dan de loodgrijze zee,
dan de golven die deinen en schuimen
en de helm zo netjes
in bosjes geplant
met hun bevende trillende pluimen.
Ik wilde niets zien
dan het schoons om mij heen,
maar ik heb naast mijn ogen ook oren.
Zo moest ik te midden
van zon en van zee
’t kanonnengebulder wel horen!
Ik lag daar heel stil
en ik keek in het rond.
Ik had geen verlangens, geen wensen.
Toen plots’ling die daverende slag,
en ik wist:
ik leef in een wereld van mensen.
De arme vertaalster, Marlene-Müller-Haas, die
bovenstaande gekleurde instructies kreeg voorgezet, staan twee
wegen open:
a) naar de methode Henkes, gewoon onbevangen
beginnen te knutselen om vervolgens geplaagd te worden door allerlei
(zelf-) kritische instanties en beterkunners. Dat is zoals
Robert-Jan in zijn onvolprezen vandaagsvertaalprobleem.blogspot.com
(zie nr. 24) zelf ook aangeeft, een uiterst tijdverslindende
bezigheid die de voortgang van het vertaalproces enorm vertraagt.
Daarom bewandelde de vertaalster wijselijk de andere weg door
b) over het gedicht heen te springen en het naar
mij door te sluizen, de methode-haas zeg maar. Dat is geen schande
en doen meer prozavertalers. Ik ben daar altijd heel blij mee, de
doorgaans al dode dichters vermoedelijk ook. Rüdiger Safranski’s
Goethe-biografie bijvoorbeeld telt zo'n duizend dichtregels en het
zou voor de reputatie van de grote Duitse dichter fataal zijn
geweest als Mark Wildschut, die even allergisch is voor poëzie als
ik voor het proza van Martin Heidegger, zichzelf ertoe had
veroordeeld zich eraan te wagen. Laat mij het maar doen!
Meestal heb ik genoeg aan drie dagdelen of beter gezegd 1 dagdeel +
2 nachtdelen. Ik lees het gedicht, laat het bezinken en noteer in
mijn achterhoofd de door oma Asschers kleinzoon al gesignaleerde
struikelblokken, te weten het metrum en de in kleurtjes gemarkeerde
rijmparen: 'schuimen' rijmt op 'pluimen' en 'duinen op 'kruinen',
maar helaas doen 'schäumen' en 'Büschel' en 'Dünen' en 'Wipfel' dat
niet. Tot overmaat van ramp rijmt er op Wipfel (kruinen) in het
Duits maar één woord, n.l. Gipfel, maar dat is al door Goethe
geclaimd in een van zijn beroemdste en onvertaalbaarste gedichten,
hieronder, zonder kleurtjes:
Ueber allen Gipfeln
Ist Ruh',
In allen Wipfeln
Spürest Du
Kaum einen Hauch;
Die Vögelein schweigen im Walde.
Warte nur! Balde
Ruhest du auch.
Als mijn vrouw al in bed ligt, lees ik het gedicht (dat van oma
Ascher dus) nog een keer door, sla de beelden op en mopper nog wat
op de dichteres, die aan het ‘netjes geplante’ helmgras ook zonder
kanonnengebulder al had kunnen zien dat ze in een mensenwereld
leefde. Voor de zekerheid controleer ik nog even of er echt geen
bruikbaar synoniem voor die schuimende pluimen te vinden is
(Panasche? Federbüsche? Onmogelijk!). Dit alles kost hooguit een
half uur (‘Wat deed je al die tijd?’ vraagt mijn vrouw die al bijna
is ingeslapen). Vervolgens knip ik het licht uit en geef woorden en
beelden de vrije loop. Het perfecte slaapmiddel! De volgende ochtend
blijken de meeste problemen als kanongebulder voor de zon verdwenen,
ik stap uit bed en noteer de gedroomde versie. Daarna vergeet
ik het gedicht onmiddellijk en verander bij herlezing nog hier en
daar een woordje. Het is aan te bevelen die laatste stap om de
zoveel dagen te herhalen.
In geval van nood heb ik nog twee andere methoden, waarmee
respectievelijk een badkuip en een pianostemmer gemoeid zijn, maar
daarover een ander keer. O ja, nu nog de vertaling:
Am stillen Strand
Nur dies wollt' ich sehen:
das strahlende Blau
und die Dünenflucht hinter dem Strande.
Nur dies wollt' ich sehen:
den glitzernden Sand
und die Wolken, verschwimmend am Rande.
Nur dies wollt' ich sehen:
das bleigraue Meer,
mit den Wellen, die schäumen und schaukeln,
und den Sandhalm, artig
in Büscheln gepflanzt,
mit den Rispen, ihr Zittern und Gaukeln.
Nur dies wollt' ich sehen,
all das Schöne ringsum,
doch es sind mir auch Ohren gegeben,
so musst' ich, inmitten
von Sonne und Meer,
den Kanonendonner erleben!
Ich lag dort ganz still,
und sah in die Rund',
bar jeglichem Wollen und Wünschen,
dann plötzlich der Schlag – und da
hab' ich erkannt:
meine Welt, sie ist eine von Menschen.
Ja, erg leuk om te lezen. Mijn instructies aan Marlene over de vertaling van het gedicht klinken ineens wel erg streng, maar het zijn dezelfde beperkingen die ik mijzelf ook opleg wanneer ik poëzie vertaal, en als je die vormcondities niet in acht neemt, dan kun je het net zo goed laten, zo vind ik altijd. Dan maar, zoals Vondel met Horatius deed, gewoon in proza vertalen.
Maarten Asscher
Vertaalperikels nr 0
10 december 2020
Hierbij open ik mijn blog dat, naar ik heb besloten, Vertaalperikels zal heten. Of is het nou perikelen? Daar heb je het al, een perikel! Onlangs stond in de krant dat we met de kerst onze voet op het rempedaal moesten houden, hé nou heb ik toch heus mijn hele leven altijd de rempedaal gezegd, wat moet het nou wezen? En de fietsenmaker, die het moet kunnen weten, heeft laatst aan de ‘pendalen’ van mijn fiets gesleuteld. Vroeger stond boven de proefwerkjes van mijn school altijd de opdracht ‘Vertaal in goed Nederlands’. Wat is goed Nederlands? En wat hadden Robbert-Jan Henkes & Erik Bindervoet aan ‘goed Nederlands’ bij een tekst als Finnigans wake, een boek dat geschreven is in een taal die nog maar heel in de verte op Engels lijkt en al helemaal niet op 'goed Engels'. Dat vraag ik u af! Dus niet van dat benauwde, ik geef gewoon gas en verwelkom alle nieuwsgierigen in mijn vertaalatelier. U krijgt een kijkje in de bonte wereld van het vertalen. Onder de potentiële lezers verwelkom ik alvast de (naar schatting) 400 inzenders van de jaarlijkse NRC-vertaalwedstrijd die ik zo vaak de kaas van het brood heb gegeten en die het stokje van me kunnen overnemen, nu meervoudige prijswinnaars het recht om in te zenden onlangs is ontzegd, de anderen moeten immers, werd mij te verstaan gegeven, ‘een eerlijke kans krijgen’, alsof het gedicht niet ook een eerlijke kans op de beste vertaling mag krijgen. Maar hoewel ik uit mijn wedstrijdverleden ruimschoots kan en zal putten, zullen er talloze andere perikelen de revue passeren, aardige auteurs, literaire trollen, proza en poëzie, alles wat er zo door de gehaktmolen van de vertaler gaat, kleine tips om over na te denken, kortom stof genoeg, ik weet gewoon niet waar ik mee zal beginnen. Laat ik eerst maar eens een blik werpen op de binnengekomen post van de afgelopen maand, waaronder ik tot mijn verrassing de oma van de schrijver Maarten Asscher aantref plus een noodkreet van zijn Duitse vertaler: Help, poëzie!